Pagina's

donderdag 3 maart 2011

Doe je mond maar even open

Oké, ik geef het toe. Ik schijt in mijn broek voor de tandarts. Zodra de afspraak voor de halfjaarlijkse controle op de kalender verschijnt, lig ik de nachten ervoor van misselijk makende buikpijn wakker. En zodra er ècht een reparatie uitgevoerd moet worden, weet ik van ellende niet waar ik het zoeken moet. Terwijl al jaren alleen de meest vriendelijke tandarts van Nederland in mijn mond mag peuteren.

Geen enkele andere gebeurtenis boezemt mij meer angst in dan een bezoek aan de smoelensmid. Met het grootste gemak zing ik in een overvolle kroeg en spreek ik zonder knikkende knieën een boardroom vol managers toe. Maar zodra de bordeauxrode bekleding van de tandartsstoel in zicht is, voel ik mij als een aan het asfalt genageld konijn, dat de koplampen van een tegemoetsnellende auto op zich af ziet komen. Het is dat ik een sterk hart heb, anders was ik terplekke al een keer of tien bezweken.

Mijn trauma vindt haar oorsprong op de lagere school. Begin jaren ’70 nam men het niet zo nauw met de gebitsverzorging en scoorde het pedagogisch inzicht even hoog als het I.Q. van de gemiddelde doperwt. Het eerste gegeven resulteerde in het goedbedoelde project ‘schooltandarts’. Het tweede in kinderen die luid krijsend en hevig tegenstribbelend door de juf achter hun tafeltje vandaan werden getrokken, om naar het witte mobiele vehikel op het schoolplein te worden afgevoerd.

Daar wachtte dan, tussen de posters van altijd vrolijk lachende aapjes met blinkende tanden, een Kapitein Haak en een tijdelijk tot Tinkelbel getransformeerde Hettie de Heks, die heel graag even in jouw mondje wilden kijken. Nee, ik hoefde echt niet bang te zijn... ga maar rustig zitten. Daarna begon de ellende pas echt, want ik had altijd gaatjes. En zij hadden nog nooit van verdoven en ik niet van 2x daags goed poetsen gehoord. Het ging immers maar om mijn melkgebit. Pas later, als ik grote mensen tanden had, was het vroeg genoeg om mijn best te doen.

Helemaal overstuur en met een betraand gezicht kwam ik dan, bewapend met ‘n minitandenborstel en klein tubetje naar weeïge frambozen smakende tandpasta, weer terug in de klas. Uit het raam zag ik dan hoe de kinderen uit een volgende klas hetzelfde lot ondergingen. Mijn huidige tandarts is een schat. Hij weet van mijn angst en stelt me al jaren met monnikengeduld gerust. Hij verdooft grondig bij iedere behandeling en heeft me nog nooit pijn gedaan.

Hij heeft wat mij betreft slechts één uitdaging, hij moet gewoon 100 worden en mag nooit met pensioen.